Een railplan tekenen

Dit is verschenen als artikel in Modelspoormagazine 65. Daar vind je meer tekst en afbeeldingen...

Dit is een onderwerp waar elke modelbouwer vroeg of laat mee te maken krijgt. Ik doe hier wat principes uit de doeken, maar uiteindelijk maak ik ook bij wijze van praktijkvoorbeeld een plan voor iemand. Deze webpagina had zo even goed “een baanplan voor René” kunnen heten. René is immers de man die wat in de knoei zat, en die ik wenste te helpen.

Wanneer je als modelbouwer eindelijk de baan van je dromen wil gaan bouwen, is er uiteraard een goede voorbereiding nodig. Een plan is een belangrijk deel van die voorbereiding, net als jezelf afvragen wat je wilt en welke middelen – tijd, kennis, financiën en ruimte - je voor je ideeën ter beschikking hebt.
Elk project is uiteindelijk een compromis tussen de vier opgenoemde factoren en de wensen die je hebt. Die balans moet ieder voor zichzelf uitmaken.

Met een modelspoorbaan trachten we een stukje van de werkelijkheid vorm te geven. We hebben het hier bewust niet over “bestaande werkelijkheid”, omdat we even goed een stukje fictie vorm kunnen geven. “Hoe zou station X of lijn Y er hebben uitgezien als…” kan een interessant thema zijn voor een project.
Exact een kopie maken van de werkelijkheid is vaak ook niet mogelijk. Een gebrek aan ruimte noopt ons tot compromissen. Een gemiddeld perron is in de werkelijkheid zeg maar ongeveer 500 meter lang. Omgerekend wordt dit in H0 560cm, en dan zijn er nog geen wisselstraten die naar die perrons leiden… selectieve compressie – de zaak wat verkleinen tot een aanvaardbare voorstelling van de werkelijkheid – is voor veruit de meeste projecten een must. Dat verkleinen kan natuurlijk ook leiden tot je keuze voor een kleinere schaal.

Stap 1: wat willen we?

Voorafgaand aan het ontwerpen van een baanplan moet je dan ook voor jezelf een lijstje met de eigen wensen hebben. Som daarvoor gewoon eens op wat je aanspreekt om te doen, te zien of te bouwen. Ik noem er enkele, al is het alleen maar om U verder te doen twijfelen:

Dit lijstje is heel persoonlijk en dat moet ieder voor zich dus samenstellen. Voor René uit het praktijkverhaal is dit:

Stap 2: waar kan het?

Eens we weten wat we graag willen, moeten we nog te weten komen wat er mogelijk is. De beschikbare ruimte speelt hierin een grote rol. Dit kan een volledige kamer zijn, maar er kan ook slechts een strook, hangend aan een muur beschikbaar zijn. We hebben nu vooral een vaste baanopstelling in gedachten, maar ook voor losse modules of complete demonteerbare banen zal je een zekere ruimte moeten voorzien.
Ook binnen die beschikbare ruimte zijn er vaak tal van beperkingen. Er zijn meestal wat voorwerpen in de ruimte die te allen tijde bereikbaar moeten zijn. We denken hier aan ramen en deuren, verwarmingstoestellen, maar ook objecten die met nutsvoorzieningen te maken hebben: een watermeter, elektriciteitskast, boiler, … Rond al deze voorwerpen moet een loopruimte voorzien worden van minstens een halve meter. Meer ruimte is uiteraard interessanter.
Men kan opklapbare of wegdraaibare delen aan de baan voorzien, of er kunnen onderdoorgangen gemaakt worden onder je baan. De ervaring leert echter dat dit soort kunstgrepen op termijn behoorlijk irritant kunnen worden.
We gaan zodoende als eerste stap naar een baanplan de beschikbare ruimte zeer precies opmeten en die afmetingen op papier zetten. Alle mogelijke obstakels en plaatsen die steeds bereikbaar moeten zijn, openzwaaiende deuren en ramen, worden hierop aangeduid.
Op die manier verkrijgen we een tekening van de ruimte, die we nu verder gaan opdelen. Voor onze baan speelt immers nog een andere bepalende factor: de bereikbaarheid van de baandelen. Algemeen wordt een armreikwijdte van 70cm gerekend. Daarvoor moeten er, zeker bij een grotere kameroppervlakte, loopruimtes binnen de baanruimte gecreëerd worden. De loopruimte moet voldoende breed zijn, waarbij 50cm toch echt wel een minimum is.
Laten we dit even toepassen op de situatie van ons praktijkvoorbeeld:
René heeft een zeer ruime zolder met een zadeldak, waar zich twee dakramen en een raam op de kopse zijde bevinden. Tevens zijn er spanten voor het gebinte van het dak, een schouw, een verwarmingstoestel en een naar binnen openzwaaiende deur aanwezig. Als je beschikt over 3D- computersoftware, en er wat hebt mee leren werken, moet je zeker eens proberen om er gebruik van te maken voor het ontwerp van een baanplan. Je zou echter ook in karton de beschikbare ruimte kunnen knutselen.
Uit de geformuleerde wensen van René weten we dat hij een grote baan wil om zijn station en lange paradetrajecten te kunnen herbergen. De beschikbare ruimte voor de baan zal dus zo groot mogelijk moeten worden. Uit het grondoppervlak verkrijgen we, rekening houdend met doorloopruimtes zo een aantal silhouetten voor het baanplan


Een M- of kamvorm verdeelt de baan in drie hoofddelen, waarbij er een lang stuk is voorzien tegenover een grote achtergrondplaat. Men kan op twee plaatsen in de baan stappen.


De meest complexe vorm is een mix van een kamvorm en een grote L. De zo ontstane schiereilanden zijn wat smaller, wat de baan toegankelijker maakt. Tevens is door het gebruik van verschillende achtergrondplaten de baan visueel in vier stukken opgedeeld. Deze silhouet biedt ruimte voor lange trajecten, maar de opbouw van diepe landschapsdelen is hier wat minder mogelijk.

Stap 3: schetsen

Met de silhouetten die we vanuit de kamerafmetingen hebben gemaakt en de eerder genoemd ontwerpregels gaan we verder aan de slag. Indien je tot nu toe met een computer hebt getekend, is het nu de tijd om dat ding even af te zetten en potlood en papier te nemen. Enige basisideeën over het mogelijke sporenverloop zijn nu zeker welkom, niet?


Dit komt zo uit een starterpakket, met een uitbreidingssetje erbij: Een cirkel is een ovaal geworden met twee stations. Wanneer we dit basisplan door middel van een dubbelzijdige achtergrondplaat horizontaal in twee delen, ontstaat alsnog een interessant baantje, waarbij twee gebruikers treinen naar elkaar toe kunnen sturen.


De basis van een ‘van A naar B’-baantje. Net als in de werkelijkheid rijdt een trein van één station en keert terug. Stations onderweg zorgen voor extra spelmogelijkheden. Aan de uiteinden – of ergens onderweg – kan een verborgen station een plaats hebben, bvb.als fiddle-yard: een verschuifbare bak of een draaiplateau.



We gaan even terug naar de cirkel. Wanneer we die “platdrukken” verkrijgen we een zogeheten hondenbeen. Aan twee zijden bevindt zich een lus, waardoor in het middendeel een dubbelsporig traject ontstaat. Het dubbelsporige middendeel van een hondenbeen kan verlengd worden, om op die wijze een zogeheten ‘gevouwen hondenbeen’ te verkrijgen.


Al de voorgaande basistekeningen zijn uiteraard te combineren tot grote concepten. Bij wijze van voorbeeld werd hier een cirkel gecombineerd met een keerdriehoek die naar een verderop gelegen station leidt. Deze wetenschap gaan we nu verder toepassen op het baanplan dat we willen ontwikkelen.

Een tweede keuze: criteria voor het sporenverloop

Door de thema’s die we wensen te bouwen bepalen we enkele eigenschappen van hoe het spoor zich door het landschap beweegt. Wanneer we kiezen voor modern hogesnelheidsverkeer betekent dit ruime boogstralen, lage stijgingspercentages, slanke wissels, geen kleine haltes onderweg, geen industrieaansluitingen, … Wanneer we andersom kiezen voor houtwinning in het gebergte mogen er wel steile stukken, scherpe bogen, … in het zichtbare deel zijn. Deze normen die je jezelf oplegt worden uiteraard mee bepaald door je rollend materieel.
Voor het H0-sporenplan van René kwamen we alvast uit op enkele minima en maxima:

Een derde keuze: waar plannen we welke baandelen?
Maar goed, we gingen met pen en papier schetsen, niet? We hebben intussen wat basisvormen ingeprent, en we weten welke zaken we willen en kunnen. Maar hoe beginnen we nu met dat schetsen?

Stap 4: keuzes maken

We hebben op deze manier een hoop geschetst en niets weggegooid. Gaandeweg hebben we enkele ideeën in onze plannen verwerkt die we zeker willen houden. We kunnen nu aan de tweede schetsfase beginnen, die wat meer naar een synthese gaat.


Hier werd de laatst beschreven kamerschikking ingevuld. In het onderste baandeel bevinden zich twee grote schaduwstations voor de beide spoorsystemen. Links bevinden zich twee spoorspiralen die elk via een keerdriehoek aansluiten op twee grote dubbelsporige trajecten. In het middelste bovendeel staat het locdepot voor het gelijkstroomdeel van de baan, bovenop de schaduwstations bevindt zich in het onderste deel van de schets het grote reizigersstation. De rest van de baan bestaat uit paradetrajecten, waarin in elk baandeel elk spoorsysteem langsrijdt.


Deze wat rommelig aandoende tekening vertrok van een M-vorm zonder achtergrondscheiding. In essentie zijn het twee lange dubbelsporige trajecten met elk hun schaduwstation, dat telkens via twee klimspiralen langs beide zijden wordt bereikt, een hondenbeen dus. Het centrale punt in dit opzet is het grote reizigersstation met links het gewenste depot. De paradetrajecten zijn wat beperkt – hooguit een lus in elke ‘poot’ van de M-vormige baan.


De keuze uit de schetsen was verrassend snel gemaakt. Nu kunnen we verder aan de slag om het uiteindelijke plan vorm te geven.

Stap 5: het plan verder uitwerken

We kiezen er bewust voor om eerst het globale sporenverloop ‘op papier’ te zetten. Dit geeft ons alvast wat zicht op mogelijke knelpunten. Minimale hoogteverschillen bij ongelijkvloerse kruisingen, bereikbaarheid van sporen, te krappe bogen, landschapsvormen,… spelen hierbij in ons achterhoofd. We houden dus voorlopig geen rekening met wisselstraten aan stations, uithaalsporen, …



Deze tekening gaan we vervolgens opdelen in niveaus – van laag naar hoog. Hierbij komt niet alleen een beeld voor de toekomstige constructie tot stand, maar op deze wijze ontdek je ook eventuele bereikbaarheidsproblemen. We tekenen de onderste laag – de schaduwstations - en we bepalen de toegangen en plaatsing van de klimspiralen.


Het zichtbare deel. In dit plan is dit vooral het hoofdstation, de paradebanen en het locdepot. Links van het depot zijn er nog twee aansluitingen voor goederentrafiek voorzien.
De hoogste trajecten zullen op 130cm boven de vloer aangelegd worden.

Stap 6: een verkleind model

Modelbouwers met een perfect ontwikkeld ruimtelijk inzicht kunnen dit deel overslaan, maar we vermoeden dat men lezers toch wil weten hoe men er voor zichzelf kan voor zorgen dat een baanplan op papier wat aanschouwelijker wordt. We gaan onze baan dan ook eens – voorlopig - opbouwen in drie dimensies, met eenvoudige bouwmaterialen. Als je de beschikking hebt over een driedimensionaal tekenprogramma of een gespecialiseerd pakket voor een railplan-ontwerp op je computer én er ook nog mee uit de voeten kunt bestaat dat bouwmateriaal uit gegevens op je harde schijf. Dan zouden virtuele foto’s van een op deze manier opgebouwde baan er als volgt kunnen uitzien:

Een beetje knutselaar kan echter ook op eenvoudige wijze een model uit karton maken. We gaan hiervoor als volgt te werk:


De verschillende lagen van ons getekende plan kopiëren we enkele keren op karton. De schaal van de afdruk heeft niet zoveel belang. Een bodemplaat wordt uit hout of karton gesneden, hierop kan een plan van de houtconstructie gekleefd worden.
Op deze bodemplaat bouwen we het plan verder op met uitgesneden stukken van onze kartonnen kopieën of afdrukken. Als afstandshouders kan je stukjes karton of – zoals hier – heldere kunststof gebruiken.


Op die manier kan je het volledige sporenplan verder opbouwen. De achtergrondplaat die door de baan loopt wordt uit enkele stroken karton of papier gemaakt. De visuele scheiding van de baandelen kan op deze wijze mee bekeken worden. We kunnen onze baan nu langs alle kanten bekijken, verdere inschattingen maken en eventuele knelpunten verhelpen.

Zulk een “model van de modelbaan” kan je natuurlijk ook in andere materialen bouwen zoals styreen, piepschuim, papier-maché, … Hou de opbouw van een dergelijk werkstukje echter goedkoop en eenvoudig. Het doel van dit werkje is enkel om problemen op te sporen én de verdere aankleding van je plan al wat in te schatten, vooraleer je met de werkelijke bouw van je baan begint. Een kartonnen modelletje is snel gemaakt en zal je minder tijd en moeite kosten dan een zorgvuldig opgebouwd, maar - door een slechte eerste inschatting - later af te breken baandeel. Zodra het ontwerpmodel onze goedkeuring heeft gaan we terug naar de tekentafel. Daar kunnen we dan het landschap, de wegen, bebouwing, begroeiing, … vorm geven.
Landschapscontouren hebben een logica. Een rivier doet een dal in een (hoog-)vlakte ontstaan, een heuvel “groeit” niet uit een vlak land (vulkanen laten we nu even buiten beschouwing). Dit moet in onze landschapscontouren duidelijk zijn. Het globale verloop van het landschap is daarom de eerste taak nadat het sporenplan uitgewerkt is, hoewel het uiteraard al in ons achterhoofd speelde toen we onze plannen aan het schetsen waren. Gebouwen, wegen en vegetatie zijn ook een prima manier om de blik van je toeschouwers te leiden. Ook dit is een gegeven dat je best meeneemt in je planning.

stap 7: plan klaar? Bouwen maar!

Dit is het resultaat van ons ‘Plan-voor-René’: we hebben met heel wat facetten van de planning rekening gehouden, er zijn nog zaken open voor verdere uitwerking, maar het geeft al een behoorlijk idee voor de bouwer.

©2007 Gerolf Peeters - aangepast op 18.11.2007 Zie ook: Contact